Steekpasser-transversaalschaal

Tegenwoordig wordt een meting ingepast in een digitale kaart. De computer berekent daarbij hoe gemeten hoeken en afstanden in het coördinatenstelsel van de kaart ingepast moeten worden. Het is nog maar vrij kort geleden (1994) dat alle kadastrale kaarten digitaal gemaakt zijn. Tot die tijd hadden we onze Kadastrale plans op papier. Hoe kregen we daar de nieuwe metingen op de juiste schaal verwerkt? Dat gebeurde met behulp van een steekpasser en tranversaalschaal.
 
Om een goed idee te Krijgen van de manier van werken met zo'n transversaalschaal (d.i. een schaal met transversalen van schuine lijnen), is het goed om eens naar de tekening rechts te kijken.
Trekt men tussen de elkaar snijdende lijnen, evenwijdige lijnen a, b, c enz. dan is de verhouding van die lijnen dezelfde als van de stukken SA, SB, SC enz. Op deze eigenschap (de stelling van Thales) berust het principe van de transversaalschaal. Zijn de afstanden tussen de evenwijdige lijnen gelijk, dan zijn ook de afstanden tussen de deelpunten in de schuine lijn (de transversaal) gelijk.
 
Maakt men een schaalverdeling zoals op de tekening rechtsmidden aangegeven op schaal 1:1000, dan is de afstand AC=DE=1 cm. (is in werkelijkheid 10,00 m.), onderverdeeld in 10 delen van elk 1 meter. De transversaal van A = 0 naar 1 streepje vanaf E in de richting van D, is onderverdeeld in 10 gelijke delen, elk deel is dus 1/10 van 1 meter en dus 10 cm. De afstand van e naar f is dan af te lezen als: 70m +8 m +70 cm = 78,70 meter en die van g naar h is door het schatten van het deel tussen de 50 en 60 cm., te bepalen als 40m +4 m + 50cm +3 cm = 44,53 meter.
De schaalverdeling is door middel van groeven aangebracht op een metalen ondergrond. Deze groeven zijn door zwarte verf duidelijk gemaakt, de tranversaal op 5 meter is vaak met rode verf aangegeven. Er zijn erg veel transversaalschalen waarop 4 verschillende verdelingen zijn aangebracht. Bijvoorbeeld op de voorkant 1:1000 gecombineerd met 1:2000, en achterop 1:1250 en 1:2500.
 
De maten van het veldwerk worden met behulp van een steekpasser, dat is een passer met 2 scherpe punten, afgepast door de passerpunten in de groeven te plaatsen tot dat de gemeten afstand is bereikt. Hierna brengt men die afstand over naar de papieren kaart. Zo kan men allemaal kleine gaatjes in het papier prikken, waardoor we dan met behulp van een liniaal een lijn kunnen trekken. De meetlijn van het veldwerk krijgen we dan op de kaart, waaraan dan weer allerhande nieuw ingemeten zaken kunnen worden gekaarteerd.
 
Jan Stehouwer