Heliotroop

In 1860 werd er in Pruisen een idee geopperd, om een groot Europees driehoeksnet te maken door de verschillende bestaande landelijke driehoeksnetten aan elkaar te koppelen. Ook ons land zou daar een onderdeel van uitmaken, maar bij onderzoek bleek, dat de in ons land aanwezige driehoeksnetten niet nauwkeurig genoeg waren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat er in 1885 in ons land werd begonnen met de meting van het primaire driehoeksnet. Ons hele land werd bedekt met grote driehoeken, waarvan de hoekpunten werden gevormd door kerktorens en door op hoge heuvels ingegraven granieten zuilen, zoals bijv. op de Imbosch.
De gemiddelde lengte van de driehoekszijden was ± 30 km, de langste was zelfs ± 51 km! In al die hoekpunten moesten hoekmetingen worden gedaan, maar het is begrijpelijk dat je niet bovenop de haan op een kerktoren een theodoliet kunt opstellen. Daarom werden er op de trans van een kerktoren of soms zelfs op speciaal daarvoor aangebrachte constructies, hulppunten aangebracht, waarop de instrumenten konden worden opgesteld om de metingen te kunnen uitvoeren, en boven de granieten zuilen werden houten torens neergezet. Maar het zal duidelijk zijn, dat als men met een theodoliet moest richten op een punt dat op 30 km afstand ligt, dat dit grote moeilijkheden op leverde. Daarom maakte men gebruik van zogenaamde heliotropen, ook wel zonnespiegels genoemd, en in 1821 uitgevonden door Gauss. Zijn heliotroop was niet zo handig in gebruik en daarom werd deze vervangen door die van Bertram.

De werking van de heliotroop is het beste uit te leggen aan de hand van fig. 1. De heliotroopzit met de schroef C aan de heliotroopbout op de trans bevestigd. De heliotroop wordt gericht naar het meetstation, door te richten door een kleine opening in de spiegel (punt H) en de kruisdraden in het kleine kokertje E. Deze vizierlijn HE loopt evenwijdig aan de onderkant AA van de heliotroop. We zetten deze richting nu vast, en kunnen nu de hellingshoek nog bijregelen m.b.v. de stelschroef B. Als dat gebeurt is, moeten we aan die instelling niets meer veranderen! De persoon die de heliotroop moest bedienen werd de heliotropist genoemd, en deze zorgde ervoor dat het zonlicht met behulp van het spiegeltje in de richting van het meetstation werd gestuurd. Doordat t.g.v. de draaiing van de aarde de stand van de zon t.o.v. de heliotroop steeds veranderde, moest hij het spiegeltje regelmatig bijstellen. Dit deed hij met behulp van een klein houten hamertje, waarmee hij zodanig tegen de spiegel tikte, dat deze weer goed gericht stond. Stond de zon achter het spiegeltje, dan werd op een ander punt een hulpspiegel geplaatst. Zie fig.2.


Dat richten hoefde niet al te nauwkeurig te gebeuren, omdat de uitgezonden stralenbundel op een afstand van 30 km een spreiding heeft van 260 meter. Iedere dag werd op die manier gemeten van 2 uur 's middags tot zonsondergang, alleen 's zondags pas vanaf half 4. Op het meetstation ziet men een fel licht, zo fel dat het behulp van filters moest worden getemperd, en dan, tegen de avond, als er geen hinderlijke luchttrillingen meer zijn ten gevolge van de ongelijkmatige verwarming van de luchtlagen, dan verschijnt het beeld in de kijker als een klein en rustig licht, dat prachtig tussen de kruisdraden is in te stellen. De heliotropist was in die tijd, dus vanaf 1885, meestal een seizoenarbeider, die men alleen in het meetseizoen aannam, en die aan het einde daarvan werd afgedankt nadat er met hem was afgerekend. Hij verdiende met zijn gevaarlijke werk een salaris van 1 tot 2½ gulden per dag, de ingenieurs kregen in die tijd tussen de 100 en 200 gulden per maand. Was hij een dag niet nodig, door bijv. slecht weer, dan verdiende hij dus ook niets. En dat zijn werk erg gevaarlijk was, blijkt wel uit het ongeval dat op 16 augustus 1888 in Uithuizermeden plaats vond, waar de heliotropist Z. Tap door een misstap door een gat in de vloer naar beneden is gevallen, en dit helaas niet heeft overleefd. Prof. Heuvelink, die de leiding had over de werkzaamheden, is daarop afgereisd naar Appingedam, waar hij eerst naar ds. Goedhuis is gegaan waarna de wed. Tap werd bezocht. Met haar werd het loon afgerekend, en zij kreeg bovendien een gratificatie van 25 gulden.
 
Foto van de toren van de St. Stevenskerk te Nijmegen gemaakt vanaf de Grote Markt op 13 juli 1899. Links op de foto staat aangegeven waar de heliotroop stond opgesteld.

Bij de Rijksdriehoeksmeting is men later heliotropen gaan gebruiken die voorzien waren van een kijker. Weer later heeft men de heliotroop vervangen door een schijnwerper, en is de heliotroop slechts nog museumstuk.
 
Zie ook het artikel: De geschiedenis van het Driehoeksnet

Jan Stehouwer