Plaatselijk Driehoeksnet

Bij de oprichting van het Kadaster werd per (kadastrale) gemeente een lokaal driehoeksnet gemeten. Voor het fiscale doel van het Kadaster was dat voldoende en kaartprojectie was niet nodig. Om een gemeente in kaart te kunnen brengen, moest de landmeter in het terrein kunnen beschikken over een net van gelijkmatig over het gebied verdeelde punten, waarvan de onderlinge ligging t.o.v. elkaar bekend was.
Hiertoe werd de hele gemeente bedekt met een netwerk van grote driehoeken, waarvan de hoekpunten werden bepaald door markante terreinpunten als kerktorens of andere torens, schoorstenen, stenen palen, bomen enz., binnen of net buiten de gemeentegrenzen gelegen. Hij moest tenminste één punt hebben per 100 hectare, en als er ergens niet zo'n punt aanwezig was, dan werden er door de landmeter "baaken” opgericht. Dit waren lange houten palen (boomstammen) van ongeveer 7 of 8 meter lang, en indien nodig zelfs langer, met bovenin een vlag en/of een gevlochten mand om herkenning mogelijk te maken. Deze punten werden "Lange Juffers” genoemd. Het middelpunt van het driehoeksnet werd meestal gevormd door een kerktoren die redelijk in het midden van de gemeente was gelegen. Door dat punt werd een denkbeeldige lijn noord-zuid genomen, meridiaan of middaglijn genoemd en haaks daarop, dus oost-west, een lijn die perpendiculair werd genoemd. Van een van deze driehoekszijden werd de lengte twee keer, in tegengestelde richting, m.b.v. een meetketting gemeten. Deze zijde van het net noemde men de basis. Deze werd zodanig gekozen, dat hij ook goed te meten was, dus in een redelijk vlak terrein, bijvoorbeeld langs een weg. Het was daarom zelfs toegestaan deze basislijn net buiten de gemeentegrenzen te nemen. Deze basis werd m.b.v. een kompas georiënteerd, waarbij rekening gehouden moest worden met de miswijzing van het kompas. Daarna werden de hoeken van de driehoeken gemeten, indien mogelijk alle drie, als dat niet mogelijk was werd de derde hoek bepaald door de aanvulling tot 180 graden te berekenen. De hoeken moesten worden gemeten met "de geheele cirkel”, waarschijnlijk een volledige cirkel met kijkertjes of vizieren, of m.b.v. een Hollandse Cirkel. Als de landmeter deze niet in zijn bezit had, mochten de hoeken worden gemeten met een "graphometer of halven cirkel”. Uit deze gegevens werden de lengtes van de driehoekszijden berekend, alsmede hun positie t.o.v. de meridiaan / middaglijn en de perpendiculair, zeg maar de coördinaten. Al deze gegevens werden vermeld in het Register van Driehoeksmeting. Wat wij bij coördinaten de "+ X” dan wel "- X” noemen, werd daar aangegeven als resp. "beoosten” dan wel "bewesten” de meridiaan dan wel middaglijn. En ook "+Y” en "-Y” was toen "benoorden” of "bezuiden” de perpendiculair. Bij het register van Driehoeksmeting werd ook een kaart gevoegd, op de schaal van 1: 50.000, waarop het driehoeksnet stond afgebeeld, het Plan van de Driehoeksmeting, ook wel Trigonometrisch Canevas genoemd. De hoekpunten werden aangegeven met een letter, eerst de hoofdletters van A t/m Z (m.u.v. de letter J), daarna door de kleine letters a t/m z (ook weer m.u.v. de letter j). De driehoeken werden doorlopend genummerd vanaf nr. 1.
 
Als voorbeeld gebruiken wij de driehoeksmeting van de gemeente Ubbergen. Voor het in kaart brengen van de kadastrale gemeente Leuth, Ooij en Ubbergen gebruikte de landmeter der Eerste Klasse C. de Haan één driehoeksnet, dat hij in 39 driehoeken verdeelde. Als meetpunten dienden baken, die op verschillende punten werden uitgezet, maar ook "gezigtspunten” – al in het terrein aanwezige objecten.
 
 
Foto Links: de toren van het kerkje van Ubbergen (C). Rechts: de toren van het Kasteel Ooij (M).
 
Op de kaart van de driehoeksmeting zijn als zodanig onder meer de kerktoren van Leuth (Y op de kaart), de toren van Ubbergen (C), de toren van Zijflich (i) te herkennen, evenals de schoorsteen van het huis Ouwater (nu ongeveer manege Kleverbergh) (S) en de toren van Kasteel Ooij (M). Bakens werden gezet op onder meer "de Weide Beulskamp”, "Op den Dijk bij 't Huis de kat" en "Bij de Dikke Peppel”.
Het Proces-Verbaal van Driehoeksmeting
opgemaakt te Ubbergen op 6 oktober 1820.
 
Driehoekspunten gemeente Ubbergen
C - Toren van Ubbergen. De pijl van derzelve
E - Schoorsteen. Van het Huis de Schans
G - Toren van Nijmegen. De pijl van dezelve
H - Boom. Bij het Huis Sprokkelenburgh
K - Schoorsteen. Van ‘t Huis de Groenendaal
M - Toren bij 't Kasteel ‘d Ooij. De pijl van dezelve
S - Schoorsteen. Van het Huis van Ouwater
T - Boom. Bij de Steenbakkerij van H. Arntz
Y - Toren van Leuth. De pijl van dezelve
b - Toren van Kekerdom. De pijl van dezelve
f  - Schuur. Van 't Klein Zeeland de voorgevel
i  - Toren van Zyfflich. De van dezelve (Pruissen)

Zie ook het artikel: De geschiedenis van het Driehoeksnet

 
Driehoeksnet Ubbergen
 
Lange Juffer
 
 
 
 
 
 
 
 
Toren Nijmegen