Wist U dat!

Het recht van eendenkooi

Het "kooirecht” is een zeer oude Nederlandse jachtmethode om wilde eenden te vangen. Sinds ongeveer 1200 staat dit recht geregistreerd. De eendenkooi dient geregistreerd te zijn om van het recht van eendenkooi te kunnen spreken en moet bovendien aan een aantal wettelijke voorschriften voldoen. Er zijn momenteel nog ongeveer 100 geregistreerde eendenkooien. In Gelderland vinden we enkele mooie kooien in de Bommelerwaard en Maas en Waal.

Als gevolg van de Franse Revolutie (14 juli 1789) werden ook in Nederland, na de inlijving bij Frankrijk, de z.g. Oud-Vaderlandse rechten vervallen verklaard. Zo ook het recht van eendenkooi. Voordien vormde dit recht meestal een onderdeel van een Ambachtsheerlijkheid. Ook in de Duffelt kenden we eertijds enkele heerlijkheden en wel die van Ubbergen, Ooij, Erlecom, Persingen en Zeeland. Zo’n heerlijkheid hield in het door een particulier uitoefenen van een stuk overheidsgezag met alles wat daar aan rechten en voorrechten bijhoorde. De Heerlijkheidsrechten konden ook worden vererfd. Het recht van eendenkooi heeft echter van de Heerlijkheidsrechten in de Duffelt, voor zover na te gaan, geen deel uitgemaakt. Na de onafhankelijkheid in 1813 is bij Souverein Besluit een aantal van die vervallen verklaarde rechten in ere hersteld, onder meer het recht van eendenkooi.

Twee zakelijke rechten.
Het recht van eendenkooi valt uiteen in twee zakelijke rechten: het recht van kooi en het recht van afpaling. Het recht van kooi is het recht om op een bepaald stuk grond en water vogels, in het bijzonder eenden, te vangen met behulp van een daartoe geschikte vanginstallatie. Het afpalingsrecht houdt in, dat de om de eendenkooi gelegen gronden met een last worden bezwaard welke iedereen die zich op de gronden bevindt verplicht zich zo te gedragen, dat de vogels in de kooi niet worden gestoord. Op borden staat aangegeven hoe groot de straal van het kooigebied is. Vroeger werd dat aangegeven in Rijnlandse roeden. Tegenwoordig is dat vaak in meters. De tekst op zo’n bord luidt als volgt:

VERBODEN TOEGANG – Eendenkooi van … - Recht van afpaling 1200 meter gerekend uit het midden der kooi.

De uitoefening van het recht.
De meeste kooien kennen het z.g. "rogge-ei” model (zie de foto’s). De kooi bestaat uit een door bos en struweel omgeven plas of vijver van tenminste 200 m2 en waarin een cirkel van tenminste 7,5 meter kan worden beschreven. Deze vijver mondt uit in één of meer vangpijpen. Op de foto’s zijn dat er vier. Deze vangpijpen zijn overspannen met gaas, rustend op dunne boomstammetjes of takken. Langs de vangpijpen zijn rieten matten opgesteld, waarin op regelmatige afstanden doorkijk-openingen zijn gelaten, de z.g. "kelen”. De lokeenden, de z.g. staleenden, lokken vliegend dan wel zwemmend de wilde eenden op de plas. De kooiker, houder van het kooirecht, voedert vanachter de rieten matten, zonder gezien te worden, de lokeenden de vangpijp in. De wilde eenden worden op die manier "meegenomen”. Het kooikershondje zorgt ervoor door zich om en vanachter een rieten mat te laten zien, dat ze verder worden gelokt om uiteindelijk in het uiterste puntje van de vangpijp terecht te komen. Door aan een touw te trekken laat de kooiker een klep vallen en dan is de weg terug absoluut afgesloten. Door een luikje in de vangpijp zijn ze nu een willoze prooi.

Uitsluitend voor de consumptie wordt nauwelijks nog op deze wijze van het kooirecht gebruik gemaakt. Een enkele nog. Echter zo’n 30% van het bestand is in handen van de staat, Staatsbosbeheer, de gemeenten of een waterschap. Bijna 20% is eigendom van natuurbeschermingsorganisaties. Het overige deel is voor de helft in beheer en eigendom van een eendenkooiker en voor de andere helft eigendom van particulieren die niet zelf het kooirecht uitoefenen. Wel worden op de hiervoor beschreven wijze nog eenden gevangen, doch veelal t.b.v. de wetenschap. De registratie van de kooien en het toezicht daarop geschiedt door het Ministerie van Landbouw. De registratie van het kooi- en afpalingsrecht geschiedt door het Kadaster.

 






Kadasterkaart uit 1830 van Culemborg met eendenkooien.



Detail uit de bovenstaande kaart



Detail uit de kadasterkaart van 1821 van de kadastrale gemeente Dreumel



Onder een putdeksel een kadastersteen kan zitten.

Op een dag. In de tijd dat er bij het Kadaster nog met 3-mans ploegen gemeten werd, was zo'n meetploeg bezig om t.b.v. een grensuitzetting een meetlijn op te zoeken. Er werden in de verlengden van gebouwen maten uitgezet, en de hierbij verkregen punten lagen keurig in één lijn. Nu nog even in die lijn een lengtemaat nemen vanaf één van die verlengden om de kadsteen te zoeken die daar volgens het veldwerk zou moeten zitten. "Helaas”, zegt de voorman, "zit het punt er niet meer, want ik kom precies uit op zo'n putje van het gas- of waterleidingsbedrijf”. De ploegchef vermoedt dat de maat bij dat verlengde misschien niet klopt, rekent de maat vanaf een volgend verlengde uit, en de maat wordt uitgezet. Helaas, precies weer op de plaats van dat rot putje! Een van de wakkere assistenten zegt opeens: "Hé, er staat KADASTER op”. Dat kan toch zeker geen toeval wezen. Maar wat moet er dan aangehouden worden. Het gaatje in het midden? Na wat gepruts met een meetpen, blijkt dat de bovenkant een losse deksel is die er afgetild kan worden. En wat is daar te zien in dat putje? Juist, daar zit de kadsteen verborgen. Hoe verzinnen ze het.

De eerste vermelding van zo'n "straatpot” die we vinden heeft betrekking op de kadastrale hermeting van Dieren. Deze begon in januari 1916 en was in de loop van 1919 voltooid. In het verslag van de werkzaamheden, uitgegeven in maart 1920, en geschreven door de landmeter J.F.A. van Riesen lezen we hierover.
Een andere vermelding is het verhaal dat een oudere "meetarbeider” vertelde over de "straatpot” aan Jan Stehouwer. Deze zat toen pas in de buitendienst bij de vestiging Alkmaar. De meetarbeiders gingen vroeger op zaterdag, toen er ook op de zaterdagmorgen gewerkt werd, zelfstandig aan het werk. Zij plaatsten dan kadstenen op de plaats waar zij tijdens de meting voorlopig een piket hadden geslagen, of zij gingen "de deksels van staatpotten in het vet zetten”.
In Gelderland zijn straatpotten o.a. gebruikt in Apeldoorn en Borculo. Wij zijn benieuwd of een van de bezoekers van de website zo'n straatpot wel eens heeft gezien en gefotografeerd. Als dat zo is willen we graag de foto plaatsen op de website.
 
Bron: Metrum (personeelsblad Kadaster Arnhem) nummer 1 maart 2005 zesde jaargang. Artikel "Dit is een … straatpot” door Jan Stehouwer.
 
 
 
 
 
 

-------------------------------------------------------------
Kantoor van de Hypotheken 200 jaar bestaat (1811 - 2011).
 
 

Op 1 maart 2011 was het 200 jaar geleden dat de hypotheken-registratie werd ingevoerd, welke werd bijgehouden op het "Hypotheekkantoor".

Code Civil. In de Franse tijd (1798-1813) is per 1 januari 1811 de Franse wetgeving van kracht en wordt ook in Nederland de Code Civil ingevoerd. Hierin wordt gesproken over de openbare registers en de verantwoordelijkheid daarvoor van de Bewaarder der Hypotheken. In Frankrijk is begonnen met de openbaarmaking van de hypotheken. Vóór 1811 werden diverse akten in Nederland ingeschreven aan onder meer de rechtbank of schepenbank, waartoe naast de schepenen een gerechtsschrijver behoorde. Per 1 maart 1811 worden de kantoren van de Hypotheken ingesteld. De registers met akten van vóór 1811 worden overgebracht van de rechtbanken naar deze kantoren. Tot 1838 worden per kantoor registers voor inschrijving van hypotheken en registers van overschrijving voor alle andere akten gehouden. Met de invoering van het Burgerlijk Wetboek in oktober 1838, wordt met een nieuwe reeks registers begonnen. De aangeboden akten worden letterlijk overgeschreven in blanco registers door zogeheten bladschrijvers. Deze bladschrijvers werden per regel betaald. Het was dus een kwestie van "groot en royaal" schrijven, om zoveel mogelijk regels te maken! Een heel verschil met tegenwoordig. Nu kunnen de akten elektronisch worden aangeleverd en verwerkt bij het Kadaster.

Jan van Eck.
Bron: "200 Jaar openbare registers” Z. Klaasse. In: Onder Ons februari 2011
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
-------------------------------------------------------------
Een cirkel in de landmeetkunde 400 graden heeft.

Voor de landmeetkunde is de verdeling van een cirkel in 360 graden een lastige om verdere berekeningen mee te doen. Daarom is men overgestapt op een verdeling van de cirkel in 400 graden, die weer worden verdeeld in decimale onderdelen, het centesimale stelsel. De elektronische theodolieten kunnen zelfs omgezet worden van 360 graden naar 400 graden.

In het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde van 22 oktober 1959 nr. 5, staat de volgende advertentie.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 
-------------------------------------------------------------------
 
Mount Everest vernoemd is naar Britse landmeter.
George Everest werd op 4 juli 1790 geboren in Gwernvale te Wales. Hij was kolonel, geograaf en landmeter. Hij diende in het Britse leger en werd in 1806 als artillerie-officier overgeplaatst naar India. Hij assisteerde hier kolonel William Lambtom bij diens grote trigonometrische onderzoek. Dit onderzoek strekte van Zuid-India tot het noorden van Nepal, een afstand van zeker 2400 kilometer. In 1806 was dit onderzoek gestart door Lambton en duurde een paar decennia.
Zeven jaar na zijn aankomst in India stuurde de regering Everest op ontdekkingsreis naar Java. Vervolgens leidde hij van 1823 tot 1843 het landmeetkundig onderzoek in India. Hij volgde William Lambton op die begin 1823 overleden was. Everest was grotendeels verantwoordelijk voor het afronden van het Groot Trigonometrisch Onderzoek.
 
 
George Everest mat tijdens zijn werkzaamheden in India onder meer het gehele Himalaya-gebied. Voor het eerst werden de bergtoppen van de Himalaya opgemeten. Door dit onderzoek werd onder meer duidelijk dat de 8586 meter hoge berg Kangchenjunga niet de hoogste berg ter wereld was. De Mount Everest, die op dat moment meestal werd aangeduid als "Piek XV”, bleek met 8848 meter een stuk hoger.
Andrew Waugh, de opvolger van George Everest, stelde daarom voor de hoogste berg te vernoemen naar zijn voorganger en dit werd in 1865 officieel aangenomen. De ironie wil dat Everest tegenstander was van deze naamgeving omdat hij zelf als landmeetkundige altijd lokale namen gebruikte. George Everest overleed op 1 december 1866 in Londen.
 
 
--------------------------------------------------------------

 

 

Nico Scheepmaker een gedicht over landmeters gemaakt heeft.
Nico Scheepmaker (geboren Amsterdam 13 november 1930 – overleden Amsterdam 5 april 1990) kreeg in de eerste helft van de vijftiger jaren succes als dichter. Later werd hij bekend als journalist en publicist, maar vooral als voetbalspecialist.
Een grote hang naar groen en buiten deed hem in 1969 in het Friese Pingjum een dubbele arbeiderswoning kopen. Hier was het dat hij landmeters om zijn huis zag lopen en over deze gebeurtenis – die schijnbaar een grote indruk maakte - schreef hij het volgende gedicht. 
 
De Landmeters
Mijn eerste eigen huis. Mijn eigen erf.
Ik stap naar buiten op mijn eigen gras.
Ik hecht zelfs aan mijn eigen regenplas:
hier wil ik blijven leven tot ik sterf.
 
 
Dan, jaren later, kijk ik uit mijn raam
en zie twee mannen, doodgemoedereerd
alsof zij naar hun huis zijn teruggekeerd,
mijn land bemeten, - als een erfgenaam.
 
 
Zij kijken langs twee stokken naar elkaar
en zetten paaltjes neer waar hun dat schikt.
Mijn grasveld wordt gewogen en gewikt:
ik ruik de schroeilucht van het doodsgevaar.
 
 
Dan gaan zij weer. Wij wisselden geen woord.
Ik ga naar buiten. Is de kust al vrij?
Het gras ligt er niet ongerept meer bij:
onzichtbaar is het evenwicht verstoord.
 
 
En wat is dat? Een letter gele verf!
Een pijl die op mijn muur geklodderd is!
Hun rooksignalen in de wildernis,
de vijand zit verscholen op mijn erf …
 
 
 
N. Scheepmaker