Equerre
In de landmeetkunde werd eeuwenlang gebruik gemaakt van haakse hoeken om de metingen in het terrein te kunnen uitvoeren. Eerst maakte men daarvoor gebruik van een meetkruis, later ging men gebruik maken van de veel kleinere en lichtere equerre, die naar de vorm van het bovenaanzicht, ook wel achtkant werd genoemd. In al die acht zijkanten had men vizierinrichtingen aangebracht, bestaande uit aan één kant een smalle spleet en diametraal daar tegenover een bredere spleet met in het midden daarvan een paardenhaar. Hiermee kon men niet alleen maar hoeken van 90 graden, maar ook hoeken van 45 graden meten!
Later heeft men hiervan ook een andere versie gemaakt, waarmee bovendien nog willekeurige hoeken gemeten konden worden. Dit instrument noemde men pantometer of equerre-precies, en bestond uit twee boven elkaar geplaatste ronde busjes, meestal van messing, elk voorzien van 4 vizieren. Deze twee busjes waren t.o.v. elkaar te draaien door middel van een aan de onderkant aangebrachte schroef. Waar de beide busjes langs elkaar draaiden, was op de onderste (vaste) bus, over de gehele omtrek een graadverdeling aangebracht, waarvan het 0-punt precies samen viel met een vizierspleet. Bij de bovenste (draaibare) bus was een noniusverdeling aangebracht ook weer met het 0-punt bij een vizierspleet. Op veel van deze pantometers en equerres was aan de bovenkant een kompas aangebracht, noodzakelijk was dat echter niet.
Jan Stehouwer
|
|
Equerre
Pantometer
|