Op de zolder van Jan Stehouwer

Interessante verzameling geodetisch erfgoed (door Jan van Eck)

 

De Steeg

Het is een flinke klim naar de zolder van het woonhuis van de familie Stehouwer. En mét het bestijgen van de trappen, stijgt de spanning naar wat we boven zullen aantreffen. Eenmaal daar aangekomen worden zelfs de stoutste verwachtingen overtroffen. Een even indrukwekkende als interessante verzameling van wat zo mooi het ‘geodetisch erfgoed’ heet, ontrolt zich aan ons oog. Alles netjes uitgestald in vitrines en op schappen aan de wand. Een el dorado voor de liefhebber. En een liefhebber is Jan Stehouwer (1946) landmeetkundig cartograaf bij het Kadaster in Arnhem. Al noemt hij zichzelf liever landmeetkundig ambtenaar. Zijn ambtelijke carrière startte hij in 1970 bij de ruilverkavelingdienst van het Kadaster in Almelo. Hij volgde de opleiding tot tekenaar op het toenmalig Centraal Teken- en Opleidingsinstituut (CTO) in Scheveningen. Later wordt deze opleiding in Apeldoorn gevestigd.

We bevinden ons op zijn “zoldermuseum” in het rustieke Gelderse plaatsje De Steeg. Gelegen aan de zuidrand van de Veluwe met uitzicht op de uiterwaarden van de IJssel. Hoewel op de dag dat wij er verblijven - 31 januari - de uiterwaarden zijn opgeëist door de hoge waterstand van de rivier.

 

Imposante verzameling

De belangstelling voor het geodetisch erfgoed van Jan Stehouwer is deels verklaarbaar vanuit zijn professie van landmeetkundige. Maar hoe is het allemaal begonnen en wat is de aanleiding geweest tot deze imposante verzameling instrumenten, zo vragen wij hem.

“Dat begon zo, zegt Jan. “Na mijn opleiding aan het CTO, ben ik op het kadaster in Zwolle geplaatst. In die tijd mochten er tussen 15 november en 31 december geen metingstaten 75 meer worden opgemaakt. Dit met het oog op de afsluiting van het grondbelastingjaar op de bewaring. Dat betekende dus een rustige periode op de tekenzaal. Een periode die de chef aangreep om de zolder eens op te ruimen. Wie of er belangstelling had, zo vroeg hij. Dat was dus iets voor mij.Daar op de zolder van het oude Kadastergebouw in Zwolle, kwam ik onder meer een kistje tegen waarop een handelsetiket is geplakt met de tekst ‘Maatschappij Spoorweg van Vlissingen tot Venlo’. Het kistje bleek een prachtig hoekmeetinstrument te bevatten, daterend uit de tweede helft van de 19e eeuw en gebruikt bij de aanleg van de spoorweg. Een aantal jaren later, toen ik werd overgeplaatst naar het Kadaster in Almelo, kreeg ik het kistje met inhoud geschonken. Dit was het begin van mijn verzameling. Ik ben me toen onder meer via het tijdschrift Geodesia gaan verdiepen in de geschiedenis van dit en andere (meet)instrumenten. Mijn interesse was meteen gewekt”, zo verklaart Jan zijn hobby.

 
Tijdens de praktijkoefening voor landmeettechnicus van de Nederlandse Federatie voor Landmeetkunde (NLF) koopt hij zijn tweede instrument: een “Wild T-O.

En vervolgens in een antiekzaak een theodoliet van Lénoir uit 1832. Dan zijn de centen voorlopig weer op. Beurzen en rommelmarkten worden afgestroopt en hij ziet zijn verzameling gestaag groeien. “Op de rommelmarkten is het beste nu wel weg”, zegt Jan. “Doch als eenmaal in brede kring bekend is dat je verzamelaar bent en het goed bewaart, komt er ook veel op je af. Ik heb van diverse mensen en instanties uit het gehele land, instrumenten cadeau kegregen. En de prachtige blauwe peilschalen van Rijkswaterstaat (RWS) die daar staan”, zo wijst hij naar een hoekje van de zolder, “heb ik met toestemming van RWS gered van de schroothoop. En onder meer van de Universiteit van Wapeningen heb ik enkele instrumenten, welke daar overbodig bleken, kunnen overnemen.

 
Jan demonstreert een planchet, waarmee kaarten in het veld werden gemaakt. En hij loodst mij, voorzichtig stappend over stapels Kadaster literatuur, Kad-stenen, distomats en een gietijzeren “Kadaster-straatputje”, langs alleen al zo’n dertigtal  verschillende waterpasinstrumenten. Twee exemplaren daarvan springen mij - als leek - bijzonder in het oog. Toevallig de grootste en de kleinste uit de verzameling.

Een klein wit exemplaar in een kistje blijkt een Zeiss uit 1928, met als opschrift:

‘N. IV Libellengehäuse und Fernnrohn aus einem Stück. Vergröszerung 24/25’. De grote, opgesteld op de bovenste schap op Jan’s zolder,  blijkt voor hem de topper uit zijn verzameling. “Het is een flesjeswaterpas”, zo vertelt hij, “met twee op de zijkanten gemonteerde en met water gevulde flesjes, die werken als communicerende vaten. Aan het water is een beetje kleurstof toegevoegd om de waterlijn goed zichtbaar te maken. Na gebruik van het instrument worden de flesjes afgeschermd met een koperen huls die met een kettinkje aan het instrument is bevestigd. Het is waterschijnlijk in eigen beheer gebouwd op de Landbouw Universiteit in Wageningen en dateert uit de tweede helft van de 19e eeuw. Een heel bijzonder instrument”, zo benadrukt Jan trots.

 
Zijn totale verzameling bestaat uit zo’n 200 instrumenten en andere attributen. Variërend van hoekspiegels kijkers en kompassen tot theodolieten, planimeters, tekenlinialen en Brunsviga rekenmachinenes. Zowel van binnenlandse- als buitenlandse makelij en stammend uit diverse periodes. Alles netje uitgestald in vitrines en op schappen. De hoeken van de zolder worden gevuld door de bekende rood-witte jalons, Kad-stenen, de peilschalen van RWS en waterschappen, meetbanden- en kettingen, enz. Dit alles goed gearchiveerd, beschreven en gedocumenteerd met foto’s en brochures, opgeslagen in ordners. Daarnaast heeft Jan zijn instrumenten op Cd-rom gezet.

 

Brand in museum “Nieuwland”

Echter een aantal van de oudste, meest kostbare en ook meest zeldzame instrumenten uit zijn collectie kunnen nog slechts op foto worden getoond. De instrumenten zelf zijn tijdens de brand die op 1 oktober 1987 het museum “Nieuwland” in Lelystad in de as legde, verloren gegaan. De instrumenten waren door Jan Stehouwer voor een expositie in dat museum uitgeleend. Het betrof onder meer het volgende: waterpas (J. Archbutt & Sons, 1860), theodoliet (Lénoir, 1832), pantometer (Gebrs. Caminada Rotterdam, 1860), grafometer (Secretom Paris, 2e helft 19e eeuw) en het allereerste bezit uit zijn verzameling het hoekmeetinstrument in kistje van de “Maatschappij Spoorweg van Vlssingen tot Venlo”.

Ik leen wel vaker spullen uit voor een expositie elders”, zo verklaart hij de gang van zaken, “immers zo kan een breed publiek genieten van de collectie en is het méér dan een persoonlijke verzameling”. Een nobel streven, doch in dit geval met fatale gevolgen. Met de verzekeringspenningen kon ik het verlorene  niet terugkopen, zo het al te verkrijgen was geweest, zegt hij met hoorbare spijt in zijn stem, “ik moest deels opnieuw beginnen. En ik heb er ook van geleerd”, zo vervolgt hij, “namelijk om niet alle kostbaars op één plek te bewaren. In dit verband heb ik enkele bijzondere instrumenten in leen gegeven aan het Veenkoloniaal Museum in Veendam”.

 
Hier blijkt ook de kwetsbaarheid van een dergelijke kostbare en waardevolle verzameling. Dat brengt mij op de vraag: wat gebeurt er ‘later’ met deze mooie en deels ook unieke collectie? “Het liefst”, zegt Jan, zie ik later de collectie in zijn totaliteit bewaard in een lokaal of regionaal museum of oudheidkamer”. Een waardevolle aanwinst voor diverse musea, zo ben ik overtuigd.

 

De Hollandse Circel

De zolder is vol, zo is ook de mening van Jan’s vrouw, die ons ‘tweehoog’ een bakje koffie komt brengen. Toch mis ik nog één instrument, merk ik op, namelijk de ‘Hollandse Circel’. Jan kijkt me aan met een blik van “je zou beter moeten weten”. “Nee”, zegt hij, de Hollandse Circel is te duur voor mij”.

 

We nemen afscheid van Jan en zijn indrukwekkend “Zoldermuseum”, en rijden langs de IJssel terug naar onze eigen biotoop: de Ooijpolder.