Stereoscoop

Bij het kadaster zijn in de loop der jaren niet alleen kaarten ontstaan door metingen in het terrein, maar ook door het uittekenen van luchtfoto’s. Even in "vogelvlucht” hoe dat in zijn werk ging. Eerst werden er in het terrein op veel plaatsen witte hardboard platen aangebracht. Deze punten waren in het terrein vaak door kuststof buizen aangegeven waarop dan de platen, die we "vliegschijven” noemen, werden aangebracht. Ook werden er op asfalt wegen en trottoirs met witte wegenverf ronde vliegschijven aangebracht, in het middelpunt van de cirkel werd dan een ijzeren boutje geplaatst. De collega’s van Rijkswaterstaat plaatsten schijven met daarop het vriendelijke (?) verzoek om er af te blijven. Zie foto 1. Van (een gedeelte van) deze vliegschijven werden de coördinaten door metingen in het terrein bepaald. Hierdoor was het mogelijk om het eindproduct, de kaart, te vervaardigen in het landelijk stelsel van de Rijksdriehoeksmeting.

 Foto 1

De volgende stap was het maken van de luchtfoto’s. Dit kon alleen gebeuren bij uitstekende weersomstandigheden, zoals helder, onbewolkt weer. Verder moest er nog geen blad aan de bomen zitten, omdat het dan onmogelijk is, om topografie die onder de bomen ligt, uit te tekenen. Ook moesten er tijdens de fotovlucht geen lange schaduwen zijn. In Gelderland kwam daar nog bij, dat de uiterwaarden niet ondergelopen moesten zijn. Zodoende zijn er in ons land maar weinig dagen die daarvoor geschikt zijn. De vlieghoogte was afhankelijk van de brandpuntsafstand van het objectief van de camera en de gewenste schaal van de kaart. Het in kaart te brengen terrein werd in lange stroken verdeeld, die elkaar onderling voor een groot gedeelte overlapten ( ± 30%), en ook in die vliegstroken werden er zoveel opnames gemaakt dat de opeenvolgende foto’s een grote overlap (ongeveer 60%) kregen.
Nadat de foto’s geleverd werden, konden deze op kantoor bekeken worden door telkens twee overlappende foto’s onder een stereoscoop te leggen. Door de overlapping van de foto’s kregen we een stereoscopisch effect, een ruimtelijke weergave, waardoor er ook hoogteverschillen zichtbaar werden. Hierdoor waren de foto’s veel beter te interpreteren, en konden bijv. op de fotoafdrukken de plaatsen van de vliegschijven met een potlood of pen worden aangegeven. Van mijn lessen fotogrammetrie weet ik, dat als we beide foto’s onder de stereoscoop waarnemen en we verwisselen deze, dan zien we dat bergen dalen zijn geworden, huizen zinken in de grond, en sloten lijken dijken te zijn geworden! Dit effect wordt pseudo-stereoscopie genoemd. De stereoscoop werd over twee elkaar overlappende foto’s geplaatst, wat niet altijd prettig was. Op foto 2 zien we een dergelijk instrument.

 Foto 2

Daarom heeft men de spiegelstereoscoop ontwikkeld. Hierbij werden de enkelvoudige lenzen van de zakstereoscoop vervangen door een beter optisch systeem met een grotere vergroting. Verder werd door middel van 2 spiegels de oogbasis vergroot, zodat we de luchtfoto’s naast elkaar konden neerleggen. Op bijgaande foto’s zien we een Japans instrument, een Sokkisha, zoals deze in zijn kistje zit, en een Zwitsers instrument, een Wild. Zie foto’s 3 en 4. Dit waren prettige apparaten om mee te werken, maar zij waren nogal kostbaar.
Nadat we de fotoafdrukken van de nodige informatie hadden voorzien, werden de opnamen in grote fotogrammetrische apparaten uitgewerkt tot de gewenste kaarten.
 
   Foto 3 en 4
 
Jan Stehouwer